Onder de Waddenzee wordt aardgas en zout gewonnen. Daardoor daalt de diepe ondergrond. In combinatie met zeespiegelstijging levert dat risico’s op voor dit unieke natuurgebied. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ziet erop toe dat de winning veilig en verantwoord plaatsvindt. Voorwaarde daarvoor is dat de bodemdaling en de zeespiegelstijging voldoende door opslibbing wordt gecompenseerd.
Hoe werkt delfstoffenwinning onder de Waddenzee?
Onder de oostelijke Waddenzee wordt sinds 1980 aardgas gewonnen uit een tiental velden, die geheel of gedeeltelijk onder de Waddenzee liggen. Bij de westelijke Waddenzee loopt de gaswinning af, maar wordt sinds 2020 ook zout gewonnen. De winning gebeurt over het algemeen vanaf het vasteland, waardoor er in het waddengebied zelf maar één productieplatform voor gaswinning staat. Er zijn in het gebied in totaal zes gaswinningslocaties en één zoutwinningslocatie.
Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten van SodM?
Gas- en zoutwinning mag enkel plaatsvinden onder de voorwaarde dat het niet schadelijk is voor de natuur. In het Waddengebied gaat het met name om de daling van de diepe ondergrond en eventuele gevolgen daarvan aan de oppervlakte. Denk aan het droogvallen van wadplaten, het bodemleven (zoals schelpen en wormen), en de vogelstand. Tegelijkertijd stijgt de zeespiegel wereldwijd door de opwarming van de aarde. Bodemdaling en zeespiegelstijging worden op natuurlijke wijze gecompenseerd door de aanvoer van zand en slib uit de Noordzee met het getij. Als blijkt dat de bodemdaling en zeespiegelstijging sneller verlopen dan verwacht en onvoldoende gecompenseerd wordt door opslibbing, moet de winning omlaag. In dat geval adviseert SodM het ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) om de winning te verlagen. Dit heet het hand-aan-de-kraan principe.
Hoe werkt hand-aan-de-kraan?
Het systeem van monitoring is erop gericht om zowel de feitelijke bodemdaling als negatieve effecten tijdig waar te nemen, en daarmee onomkeerbare schade te voorkomen. Wanneer er iets de verkeerde kant op gaat, gaat de “hand aan de kraan”. Dat betekent dat de delfstoffenwinning wordt verminderd of stopgezet. Dit leidt na enige tijd tot verminderde bodemdaling. Het effect van bodemdaling is niet altijd direct gekoppeld aan het moment van winnen: het duurt minimaal twee jaar voordat een hand-aan-de-kraan zichtbaar effect heeft. Bij de beoordeling van de plannen van de mijnbouwondernemingen let SodM daarom speciaal op de tijdige waarneembaarheid van ongewenste effecten: je moet deze effecten op tijd kunnen zien, om te kunnen ingrijpen voordat negatieve effecten onomkeerbaar zijn. Waar het gaat om eventuele effecten op de natuur, adviseert de auditcommissie het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de hand-aan-de-kraan.
Hoe wordt de mate van opslibbing bepaald?
De opslibbing is niet nauwkeurig te meten: zandplaten zijn niet vastomlijnd, en verplaatsen zich. De vorming en verplaatsing van zandbanken kent een grote dynamiek in interacties tussen wind, water, zand en de biosfeer. Dit maakt gedetailleerd voorspellen nagenoeg onmogelijk. Daarom worden uit voorzorg conservatieve inschattingen gehanteerd: wanneer de bodemdaling niet te hard gaat, is er genoeg opslibbing om dit te compenseren. De mate van opslibbing die de natuur zelf kan leveren om de huidige Waddenzee in stand te houden, noemen we ook wel het “meegroeivermogen”. De waarde van het meegroeivermogen is gebaseerd op waarnemingen uit het verleden. Door deze waarden toe te passen in een aantal vormen van modellering, wordt berekend hoeveel bodemdaling acceptabel is.
Welke bodemdaling is acceptabel in de Waddenzee?
Als we het hebben over de daling van de diepe ondergrond in de Waddenzee, dan gaat het op jaarbasis over millimeters. Deze bodemdaling is nauwkeurig te meten, en zeker op korte termijn redelijk goed te voorspellen. Elk jaar worden de voorspellingen getoetst aan de laatste metingen, en zo nodig aangepast. Zolang metingen en prognose, gecombineerd met de verwachte zeespiegelstijging, onder het vastgestelde meegroeivermogen blijven, zijn schadelijke gevolgen vrijwel uitgesloten.
Hoe wordt de bodemdaling gemeten?
Verspreid over het wad staan palen stevig in de grond. Elke drie jaar wordt daarvan met GPS de hoogte gemeten. Op die manier wordt de daling van de diepe ondergrond gemonitord. Wanneer en hoe de mijnbouwondernemingen de bodemdaling meten, wordt afgesproken met SodM en vastgelegd in het meetplan. Mijnbouwondernemingen moeten jaarlijks rapporteren over deze metingen en de modellen die zij gebruiken om bodemdaling te voorspellen. SodM controleert deze rapportages en ziet erop toe dat de metingen worden uitgevoerd zoals beschreven in het meetplan. Bij de zoutwinning in het westelijk deel van de Waddenzee, uit de kust van Harlingen, wordt de bodemdaling zelfs continu gemeten. Daarvoor zijn twee meetmasten op de Ballastplaat opgericht, met een GPS-ontvanger erop.
Hoe wordt de verwachte zeespiegelstijging bepaald?
De minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) stelt elke vijf jaar een prognose van de zeespiegelstijging vast. KGG doet dit op basis van adviezen van wetenschappelijke instituten zoals TNO, Deltares en KNMI. In 2021 heeft KGG een nieuw scenario vastgesteld voor de jaren 2021-2026.
Monitoring van de effecten op de natuur
Om zeker te stellen dat de delfstoffenwinning geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuur, moeten mijnbouwondernemingen voorafgaand aan de winning een monitoringsplan opstellen. Dat beschrijft hoe effecten van bodemdaling op de natuur worden gevolgd. Het gaat dan om effecten op de zandplaten, het droogvallend plaatareaal, maar ook het bodemleven, en de vogels die daar voor hun rust en voedsel van afhankelijk zijn. Het monitoringsplan wordt goedgekeurd door de minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV), en wordt elke vijf jaar geactualiseerd. De bedrijven voeren deze monitoring zelf uit, en de resultaten worden beoordeeld door een auditcommissie.
Link naar de website van de auditcommissie zoutwinning Waddenzee
Link naar de website van de auditcommissie gaswinning onder de Waddenzee